Jacques Klöters is al jaren een welkome gast bij ons. Net als zijn broer Paul Klöters. Hij brengt zijn welbespraakte verhalen over zijn (beroemde) cabaret/cabaretier-verleden mee én hij slurpt de inhoud van een cursus in zich op.
Met Jacques als deelnemer in een filosofiegroep dwaalt er altijd een glimlach over ieders lippen. En vaak ook een knetterende schaterlach. Op Facebook kwamen we een terugblik van Jacques tegen, als antwoord op een vraag van zijn zoon.
Jacques Klöters op Facebook:
Ik moest vanmorgen denken aan mijn jaarlijkse denkvakantie en ik probeerde mijn zoon uit te leggen wat dat was. Hoezo denken op vakantie, iedereen denkt toch altijd de hele dag wel aan iets? Ja maar dit is onder leiding van een denker iets heel moeilijks te lijf gaan. Wat dan en wat is daar de lol van? Ik legde hem uit dat hij vaak in de sportschool te vinden is en daarom ook een prachtig gespierd lichaam heeft ontwikkeld. Ik zie de grijze massa in mijn hoofd als een soort spier die ook getraind kan worden. Dagelijks oefeningen doen en in beweging houden die hersenen, en af en toe iets doen wat eigenlijk te moeilijk voor ze is, te hoog gegrepen is.
Ik ben snel geneigd om iets wat ik niet onmiddellijk snap af te wijzen als kul, maar heb in mijn studietijd geleerd om in een groepje moeilijke gedichten te interpreteren en het genoegen van de gezamenlijke opheldering te beleven. Boven je macht grijpen, iets van de bovenste plank proberen te pakken. Het genoegen als het lukt. In mijn denkvakantie gaat het net zo..
Een paar jaar geleden bracht ik een week door met het lezen van de Ethica van Spinoza. Een moeilijk toegankelijk boek. Laten we maar bij de eerste zin beginnen, zei Maarten van Buuren de vertaler van dit beroemde boek uit 1677: "Onder de oorzaak van zichzelf versta ik datgene waarvan de essentie existentie insluit, dat wil zeggen datgene waarvan de aard alleen als bestaand kan worden gedacht." Geef mijn portie maar aan Fikkie, was mijn eerste gedachte, maar door kalm en nauwkeurig en discussiërend te lezen viel er toch licht in de duisternis.
Vier jaar terug lazen we de Zarathustra van Nietzsche onder leiding van de Denker des Vaderlands Paul van Tongeren. Ik had dit boek waar iedereen me altijd voor waarschuwde nooit willen lezen, andere boeken van en over Nietzsche wel, maar deze ontoegankelijke berg beklimmen leek me een opgave waar ik de ervaring en uitrusting voor miste.
Maar Van Tongeren bleek een goede gids, hier en daar koos hij een passage uit waar we snel hoogte mee wonnen. Hij was geen leraar zoals ik me die van vroeger herinnerde, iemand die de stof beheerst, weet wat we moeten leren, dat effectief overbrengt en toetst met een proefwerk of tentamen. Hij tastte soms zelf ook in het duister, we hoefden niets te leren en er werd niets getoetst.
Op zo'n denkvakantie is de setting ook anders dan op school. We zaten dit keer in een mooie grote villa op Kreta met uitzicht op zee. Een beetje zoals de oude filosofen als Plato en Aristoteles gezeten hadden met hun leerlingen.
Een beschaduwde binnenplaats met een veertiental gasten uit Nederland en België die aandachtig luisterden, vragen stelden en discussieerden. Tussendoor lunchten we, wandelden we, dronken we, maakten we excursies en kletsten tot diep in de nacht door over ons leven en over de wereld. We ontmoetten interessante medecursisten, mensen die we anders nooit waren tegengekomen, mensen met een heel verschillende achtergrond en met ook heel verschillende levenservaring.
Die geleefde ervaring bleek ook een enorm hulpmiddel bij het ontsluiten van moeilijke teksten.
De cursisten bleken ook verschillende motieven te hebben om zich een week uit hun gewone leven te verwijderen met de Zarathustra als alibi. De jongeren hadden gemeenschappelijk dat ze iets anders in hun leven zochten dan succes in een snelle carrière. Ze zochten naar iets dat hun leven meer zin zou geven. Misschien zou zo'n denkweek ze iets van richting opleveren. De oudere cursisten bleken vaak op een tweesprong te staan, welke kant moesten ze uit met hun werk, hun relatie, hun leven na het moment van pensionering. Maar nergens werden we een zelfhulpgroep, daar ging het niet om.
De manier van doceren en vooral ook de entourage stond zo veraf van het schoolse en van het direct oplossende dat ze veel ruimte gaf tot zelf denken.
Van Tongeren bezocht met ons opgravingen, gaf ons ook opdrachten, maar die waren niet bedoeld om een cijfer te krijgen.
Op een middag, op de stille hoogvlakte van Katharo waar onze gastvrouw Argyro in de melk van haar geiten roerde tot die begon te brokkelen en er fetakaas ontstond, gaf Van Tongeren ons een tekstje van Nietzsche mee over verschillende soorten reizigers.
We moesten ons verspreiden, een uurtje ieder apart rustig wandelen en nadenken over die tekst. Zo werd die week het lezen in de Zarathustra ingebed in een context van symbolische praktijken. De gedachten die we opdeden waren geen gegeven theoretische constructies maar subjectieve aantekeningen bij onze eigen denkpogingen. En zo werd Van Tongeren die week niet de geroutineerde en bekwame docent, maar onze persoonlijke geleerde meester.